In de vorige uitgave zijn de algemene bepalingen van de wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst aan bod geweest. In dit deel komt aan bod:
De hulpverlener kan de behandelingsovereenkomst (= b.o.) niet opzeggen tenzij gewichtige redenen aanwezig zijn. Voorbeeld van een gewichtige reden is bijvoorbeeld het feit dat een patiënt verhuist waardoor bijvoorbeeld de huisarts niet meer in staat is in voorkomende gevallen tijdig de gevraagde hulp te verlenen. Het gaat erom dat er in redelijkheid niet meer van de hulpverlener gevergd kan worden de b.o. met de patiënt voort te zetten. Van belang hierbij is wel dat de hulpverlener zorgvuldig verslag legt van gebeurtenissen en zorg draagt voor een goede nazorg en een goede overdracht. Ook dient de hulpverlener waar mogelijk een opzegtermijn in acht te nemen. Een ander voorbeeld van opzeggen van de overeenkomst kan zijn als de hulpverlener te maken krijgt met ernstige bedreiging met geweld of diefstal, bedrog of stalking.
De wet zegt dat onder de naam “ziekenhuis” wordt verstaan: een ziekenhuis, verpleeginrichting of een zwakzinnigeninrichting alsmede een abortuskliniek. Het probleem vroeger was dat de patiënt niet precies wist wie hij aansprakelijk diende te stellen bij gemaakte fouten van een hulpverlener. Ging er vroeger iets mis tijdens een operatie dan had de patiënt het probleem dat er een narcotiseur bij de ingreep betrokken was, de chirurg, de operatie-assistente en mogelijk nog meer personen. Voor de patiënt was het vaak onbegonnen werk uit te zoeken wie nu precies wat fout had gedaan. Indien er tegenwoordig handelingen plaatsvinden in een ziekenhuis ter uitvoering van een b.o., dan is het ziekenhuis zelf voor een tekortkoming aansprakelijk. Het ziekenhuis kan direct aangesproken worden voor fouten van de in het ziekenhuis werkzame personen. De patiënt dient in beginsel wel aan te tonen dat er medische fouten zijn gemaakt, waarbij door de rechter is uitgemaakt dat een arts die door een patiënt aansprakelijk wordt gesteld voor een medische fout, verplicht is voldoende informatie op tafel te leggen voor een beoordeling van de fout.
Tot 12 jaar worden de verplichtingen die op een hulpverlener rusten nagekomen jegens de ouders die het gezag over het minderjarige kind uitoefenen. Bij patiënten onder de 12 jaar is de rol van de vertegenwoordiger dus bepalend. Als het gaat om patiënten van 12 tot 15 jaar geldt dat als de ouders toestemming geven voor een behandeling maar de minderjarige patiënt zich daartegen verzet, de behandeling slechts mag worden uitgevoerd als dat nodig is om ernstig nadeel voor de patiënt te voorkomen. Patiënten van 16 tot 18 jaar kunnen zelfstandig een b.o. aangaan en zelfstandig beslissingen nemen over hun behandeling. Ouders staan daarbuiten.
De hulpverlener blijft in alle gevallen ook zelf verantwoordelijk voor de zorg die de hulpverlener zelf verstrekt. Stel dat een vertegenwoordiger een ingreep wenst die in strijd is met zijn beroepsuitoefening of schade toebrengt aan de patiënt, dan hoeft de hulpverlener deze opdracht van een vertegenwoordiger niet uit te voeren. Dit geldt ook voor een behandeling die medisch gesproken zinloos is.
Hierbij kan het gaan om mensen met een verstandelijke handicap of die om andere redenen niet in staat zijn voldoende hun eigen belang te kunnen bewaken en uitdrukken. In zo’n geval kan iemand onder curatele worden gesteld of een mentor aangewezen krijgen, die optreedt voor de belangen van de patiënt in kwestie.